‘Dopingonderzoek vaak rommelig’

Onwetenschappelijk. Rommelig. Willekeur. Onderzoek naar dopinggebruik bij atleten laat nogal te wensen over. Dat betoogt dr. Klaas Faber (51), chemometrist met een passie voor dopingonderzoek en met een plan. ‘Er zou een denktank voor dopingonderzoek in Nederland moeten komen, en ook weer een laboratorium dat de onderzoeken kan uitvoeren.’
Zo’n tien jaar volgt zelfstandig onderzoeker Klaas Faber vanaf de zijlijn vanuit zijn vakgebied dopinggevallen zoals die in de pers verschijnen. Waar de kans zich voordoet, treedt hij in contact met onderzoekers van naam en faam. Zo correspondeert hij al jaren met, en bezocht hij in de Verenigde Staten, Don Catlin, de dopingdeskundige die momenteel Lance Armstrong bijstaat bij diens comeback. Catlin vertrouwde Faber toe dat naar zijn mening zo’n negentig procent van de beroepswielrenners een of andere vorm van doping gebruikt. En Armstrong zelf, vroeg Faber uiteraard. Het antwoord van Catlin was niet eenduidig. ‘Armstrong? Ik wil graag in hem geloven.’
Faber wil ook graag geloven, maar dan vooral in pure, zuivere wetenschap. In onderzoeken die onaanvechtbare, onomstotelijke resultaten opleveren. Daar schort het aan, weet de onderzoeker uit Beek Ubbergen.
Neem het geval Floyd Landis. De Amerikaan werd in de Tour de France van 2006 betrapt op het gebruik van testosteron. Althans, zo luidt de officiële versie van het verhaal. Faber heeft er een resem aan kantekeningen bij. Ten eerste: bij onderzoek naar testosteron wordt gekeken naar de verhouding tussen testosteron en epitestosteron. Epitestosteron, een stof die geen invloed heeft op de prestatie, dient in het lichaam als ‘grondstof’ voor testosteron, een middeltje dat atleten agressief en minder vermoeid maakt. Bij een normale man is de verhouding tussen testosteron en epitestosteron ongeveer 1:1. Zodra die verhouding gaat schommelen, kan dat duiden op toediening van testosteron. Kán. ‘Het is indirect bewijs. De verhouding kan ook door andere oorzaken anders komen te liggen, maar dat weten we gewoon niet. Er zou grootschalig onderzoek nodig zijn om dat vast te stellen, maar dat onderzoek is nooit gedaan.’
Kanttekening twee: De verhouding 1:1 geldt voor normale mannen. Landis kwam tijdens de Tour van 2006 uit op 11:1. ‘Maar Landis is natuurlijk geen normaal persoon. Hij is topsporter. We hebben inmiddels dertig genen geïdentificeerd die iemand geschikt maken voor topsport; het ene lichaam is het andere niet’, zegt Faber.
Kanttekening drie: Een topsporter wordt positief bevonden op het gebruik van testosteron wanneer er vier keer meer testosteron dan epitestosteron wordt aangetroffen. ‘Vroeger lag de grens bij 1:6. Dat zijn willekeurig vastgestelde waarden. Bovendien weet ik uit interne documenten die ik heb gezien, dat onderzoekers van laboratoria verbonden aan het Wereld Anti Dopingagentschap WADA, zelf twijfelen aan de uitkomst van de testosteron-tests. Ze weten gewoon niet zeker of ze goed zitten. Het is jammer dat de betrokken wetenschappers niet in het openbaar willen toegeven dat ze het mis kunnen hebben.’
Kanttekening vier bij de zaak Landis heeft te maken met voortschrijdend inzicht. De wetenschap is voortdurend in beweging, de stelligheid waarmee onderzoeksresultaten worden gepresenteerd, biedt niet meer dan schijnzekerheid. ‘Het zou kunnen dat Landis over tien jaar, met de kennis die we dan hebben, wordt vrijgesproken.’
In de zaak Landis komt daar volgens Faber als vijfde kanttekening nog bij dat er buitengewoon slordig met de monsters is omgegaan. ‘Landis is veroordeeld op basis van twijfelachtig bewijs, dat in een normale strafzaak zeker tot vrijspraak had geleid. Er zijn tegen hem minder aanwijzingen dan tegen – hoe heet’ie? – Joran van der Sloot. En die loopt nog gewoon vrij rond. Maar in de sport gelden blijkbaar andere wetten en staat de atleet vaak machteloos. Ik weet ook dat de advocaat van Landis heeft gevraagd om testresultaten, die hij nooit heeft gekregen. In een strafzaak kan een advocaat gewoon beschikken over al die relevante informatie.’
Het is Faber niet te doen om het op voorhand vrijpleiten van atleten. ‘Ik denk dat er nog steeds veel meer doping gebruikt wordt, dan dat er ontdekt wordt.’ Faber gaat ook niet op voorhand uit van goede trouw bij alle topsporters. Hij weet dat er gesjoemeld wordt en ziet mede daarom weinig heil in het biologisch paspoort, het begin 2008 ingevoerde systeem waarbij diverse bloedwaarden van atleten gedurende het hele jaar worden gemeten en vastgelegd. ‘Dat paspoort valt gemakkelijk te omzeilen.’
Waar het Faber om gaat, is rechtsgelijkheid en fatsoenlijke wetenschap. ‘Ik wil hiervoor in Nederland een denktank oprichten, waarvoor ik al diverse mensen heb benaderd, onder wie dopingexpert Douwe de Boer. Het zou ook mooi zijn als we in Nederland een door WADA geaccrediteerd laboratorium kregen, zodat tests van Nederlandse atleten niet meer in Gent of Keulen hoeven te gebeuren.’ Aan Faber zal het niet liggen. Hij wil de komende jaren een groot deel van zijn werktijd besteden aan zijn doel. ’Atleten worden gedupeerd door onderzoekers die fouten maken en daar gewoon mee door gaan. Ik kan dat niet velen.’

Reacties: info@elshout.nu

terug verder