10. Doorrijden

De Col de la Madeleine ligt vandaag in het parcours, dus moet ik weer denken aan Piet de Jong. Piet en ik kwamen elkaar tegen in 1984 op Alpe d' Huez . Piet was daar met een grote groep mede-Tilburgers de Tour aan het bekijken en zou de volgende dag een stukske gaan fietsen. Ik mocht wel mee. Dat was een mooi aanbod.

Piet was beroepswielrenner. Nee, hij reed nooit de Tour, hij reed de Ronde van Dongen enzo , en speelde in zulke wedstrijden zijn rolletje. Geen grote renner, niet van gestalte en niet qua loopbaan, maar een prof blijft voor mij een prof, dus als je dan mee mag...

Piet had het mooi voor elkaar. We zouden over de Glandon , de Madeleine , de Aravis en de Colombière en dan naar eindstation Morzine . Aan de voet van de Madeleine zou een Tilburgse bus staan, helemaal vol met eten. Voor ons. En drinken. Het zou ons aan niks ontbreken. Alleen, die bus die stond er niet. Gelukkig wist Piet meteen wat hij moest doen. Hij was prof. Gewoon doorrijden dus. Dat kwam me duur te staan. Halverwege de Madeleine raakte de tank leeg. Hongerklop is het woord dat daarbij hoort. Dat je wat begint te zwalken en te zwatelen en het warm en koud krijgt tegelijk. Piet zag het gebeuren en zei: doorrijden. Ik weet niet meer hoe lang hij op de top van Madeleine heeft staan wachten, maar we raakten gierend achter op het schema. Na de afdaling van de Madeleine konden we eindelijk ergens een paar Marsen en een fles cola kopen, en toen ging het wel weer. Maar we moesten nog een stukske .

Aan de voet van de Aravis stond een dromedaris op een tot stof verpulverd weilandje. Op een of andere manier kregen we daar zo de slappe lach van dat we boven waren voordat we het wisten. Maar we waren nog niet thuis en we hadden toch wel erg veel tijd verloren op de Madeleine . Het begon al te schemeren toen de Colombière nog voor de wielen lag. Prof Piet zag het probleem niet. Doorrijden. Toen we boven waren, was het donker. Er zat niks anders op. Dalen maar weer. Piet reed dwars over een losgewaaide takkenbos, want ja, donker dus. Ik werd er niet geruster op. Echt donker. Op de tast reden we naar beneden. Gelukkig zagen we na een tijdje de lichten van het stadje Cluses beneden opdoemen. Zo leek het net of we toch nog bij de wereld hoorden. Alleen, Cluses is nog geen Morzine . Morzine lag nog dertig kilometer verder. Piet zei: doorrijden. Dat werd wel wat gortig. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en sprak de prof tegen. Zonder licht nog dertig kilometer, veel te gevaarlijk Piet, we pakken voor het laatste stukske een taxi. Een taxi ! ? Piet de prof zag water branden.