Levi de Pevi is gevlogen

Uiteindelijk heeft Levi dan toch gevlogen. Hij sprong van de Tollensflat in Roosendaal. Levi was 22. Hij leed aan schizofrenie. "Levi was intelligent en had talent. Hij was niet gek, in die zin." 'Ondanks zijn ziekte was hij gewoon perfect'

Een bijzonder jong, Levi Lazeroms uit Roosendaal. Dat bleek al bij zijn geboorte. Ineens was Levi er, binnen minuten, twee weken te vroeg, volledig onverwacht. Een overrompelend begin, een overrompelend einde. Op 6 mei dit jaar nam Levi 's middags de bus naar het station in Roosendaal. Daar at hij een stroopwafel en dronk hij energiedrank. Daarna reed hij verder naar de Tollensflat, waar hij zonder dralen datgene deed waarvoor hij was gekomen. Geboren op de grond, gestorven op de grond. "Levi kwam en ging spectaculair", stond er in de rouwadvertentie van de familie. Daar kwam nog commentaar op; niet iedereen vond dat kies. Zoals ook niet iedereen het volslagen normaal zal vinden dat Levi nu in een poppenwiegje ligt, naast het ouderlijk bed, zijn asbus in een knuffelbeer. Af en toe gaat hij nog mee een stukje autorijden. "We weten dat we best vreemde dingen doen, maar dat maakt niet uit", zeggen Levi's ouders Johan en Astrid. Ze houden de herinnering aan hun enige zoon levend, samen met dochters Sannie en Minke en 'pleegzoon' Fabrice. Aan de muur in huis hangen Levi's aquarellen, de familie gaf een boekje uit met zijn teksten en er komt een borstbeeld. Voor in het boekje staat ook een gedicht van Astrid, geschreven toen Levi zes jaar was, veertien jaar voordat de diagnose schizofrenie viel.

Mijn eenzaam kind
Introvert
Schaterlach
Stil verdriet
Wanneer zal ik je kennen?
Ik weet het niet

"Vanaf zijn geboorte was Levi anders dan anderen, dat voelde ik", zegt Astrid. "Maar het is zó moeilijk dat jong goed uit te leggen. We waren altijd bezorgd om hem, bang dat de buitenwereld hem zou kwetsen. Als klein kind had hij vaak stil verdriet, traantjes. Als je dan vroeg wat er was, zei 'ie: 'Gewoon, verdrietig.' Dat ging dwars door mijn hart. Bij de meisjes had ik dat niet zo. Ik wist: hun verdriet ging weer over, Levi's verdriet niet. Als hij niet happy was brak er bij mij altijd heel veel angst uit. Ik voelde dat ik hem zou kwijtraken voordat ik hem echt zou leren kennen."

Levi doorliep de lagere school zonder moeilijkheden. Hij zocht niet veel contact, had wel steeds een boezemvriend, was vaak alleen, maar ja, dachten zijn ouders, zo is Levi. "We lieten hem zoals hij was." Dat is: óf heel stil, óf heel uitgelaten. Alles of niks, recht voor zijn raap, kunstzinnig, intelligent en met een eigen logica en wil. Maar vooral: ongrijpbaar. Niet te doorgronden. Astrid: "Ik dacht steeds: wat is het toch een vreemd manneke. Maar ja, zijn vader is ook een aparte." Levi ging naar het vwo op het Roosendaalse Gertrudis­lyceum, bleef zitten in de tweede en stapte in de vierde over naar het havo. Een slimme, mooie jongen, populair bij de meisjes. "Hij zag er heel goed uit. En hij was niet zo'n popi Jopie, eerder onbereikbaar. Dat maakte hem extra interessant. Levi kon aan iedere vinger wel tien vriendinnen krijgen", glimlacht Johan. "Maar hij wist niet hoe hij daarmee moest omgaan", vult Astrid aan. Het zou altijd moeilijk blijven: de liefde. Een paar keer had Levi verkering, maar zijn vriendinnetjes konden hem niet volgen en dus ging het snel weer uit.

Op zijn zestiende kwam Levi een keer terneergeslagen thuis."Ze zeggen op school dat ik een mietje ben." Astrid en Johan schrokken van Levi's stemming. "Hij was wekenlang down, heel stil, we herkenden dat niet en hebben hele gesprekken met hem gevoerd. 'Hou je dan van jongens?' 'Nee, absoluut niet'." Achteraf bleek dit het eerste teken dat er iets ergs aan de hand was. Later raakte Levi nog twee keer een langere tijd van de kaart. Weer later kwam de conrector thuis praten, want het ging niet goed. Levi was zomaar de klas uitgelopen en buiten op een bank gaan zitten, onbenaderbaar. Hij was toen achttien en wilde van school af, maar dat ging mooi niet door. Levi moest van thuis zijn havo­diploma halen en deed dat ook. Maar om nou te zeggen de ideale zoon, nee. "Tussen zijn vijftiende en zijn twintigste was het best een etterjong. Hij communiceerde niet, liep weg als het hem te heet onder de voeten werd en kon zijn zusje vreselijk pesten. Maar ja, wij stapten over dat gedrag heen, want hij was niet aan de drugs, dronk niet, stal niet. We zijn wel met hem bij de RIAGG geweest, maar daar dachten ze dat hij wat lang in de puberteit bleef steken."

Af en toe waren er tekenen dat Levi een wel heel bijzondere jongen was. Tijdens een autoritje moest hij bij Waalwijk plots de auto uit, het gemeentehuis in, omdat hij zeker wist dat ze er een nieuwe burgemeester nodig hadden. Levi wilde dat ambt wel op zich nemen. "Ik schaamde me kapot", zegt Johan met een dunne glimlach. Het was een rare escapade, maar daarna bleef het weer een hele tijd rustig. Zo ging het vaker. Na de havo moest Levi's leven verder, maar hoe? Hij was erg passief en wilde een jaar niks doen, maar dat vonden ze thuis te gortig. Dan maar onder zachte ouderlijke dwang naar de MTS voor Mode en Kleding in Den Haag, waar zijn zusjes ook op zaten. Levi moest er rokjes naaien en hield het niet vol. De SISA in Antwerpen, een soort kunstacademie, was het ook niet.

Wat nu? Levi bleef voortaan thuis, hielp wat mee in het café van zijn moeder _de Oude Danserije in Roosendaal_ en was vaak in de weer met zijn skateboard. Skaten was zijn alles. En zwerven. Met een rugzakje trok Levi naar skatebanen in heel Nederland en Duitsland. Slapen deed hij wel in een portiek of op een plat dak. Zo reisde hij wat rond, met het ouderlijk huis als uitvalsbasis. Meestal liet hij weten waar hij was, soms niet. Dan sloeg thuis de ongerustheid toe. Op een keer kwam er telefoon van de politie in Rotterdam, of ze hem wilden ophalen. Een drugsklant, dachten ze in Rotterdam, want Levi had er wat verward bijgelopen en was opgepakt omdat hij met zijn skateboard steeds vlak voor aankomende auto's wegsprong. Maar ja, zo was Levi. Hij deed wel vaker gekke dingen. Ondertussen bleef iedereen in zijn omgeving hopen dat hij vanzelf zijn bestemming in het leven wel zou vinden.


Toen kwam die vreselijke avond, twee jaar geleden. Levi was thuis, op zijn slaapkamer, en kreeg zijn eerste psychose. Hij smeet alles uit het raam. Alles. Televisie, boeken, bed, stereo­installatie, de hele santekraam belandde in de tuin. De huisarts, politie en RIAGG erbij, maar Levi liet zich zomaar niet meenemen. Hij ging er vandoor, kwam weer terug en werd uiteindelijk per ambulance, liggend op zijn buik, naar psychiatrisch ziekenhuis Vrederust in Halsteren gebracht.

"Weer zit ik in een isoleer, en even later ga ik neer

want ik knie hem in zijn kruis maar ik ging toch al niet naar huis

met ik weet niet hoeveel man binden ze me vast op een brancard

waarom lijken al die gozers op elkaar?"

Vrederust was aanvankelijk een hel voor Levi en voor zijn bezoek. Hij snapte er niks van. Hij, Levi Lazeroms, deed geen vlieg kwaad maar werd toch vastgezet. Waanideeën maakten de verwarring nog groter. De agenten bijvoorbeeld die hem thuis hadden opgehaald, dat waren niet zomaar agenten, welnee. Het waren Levi's eigen agenten en Levi was de inspecteur. Op Vrederust was Levi veilig en kon hij geen gevaar meer zijn voor zichzelf. Wel verzette hij zich. Hij deed niet mee aan alle therapieën en liep er aanvankelijk bij als een zombie. Dat laatste was een gevolg van zware doses antipsychotica, kalmerings­ en slaappillen. Maar Levi krabbelde op. "Hij belde me soms wel vijf, zes keer per dag om te vragen of ik hem kwam halen. Dan breekt je hart", herinnert Astrid zich. Net zo pijnlijk was het dat Levi door de psychose leek terug te gaan naar zijn babytijd en dat hij vervolgens langzaam weer veranderde. "Per week leek hij weer een jaar ouder te worden. Dat is eng hoor." Na zes weken Vrederust werd eindelijk duidelijk wat er met Levi aan de hand was. Schizofrenie, een hersenziekte. "Dan ga je door de grond. We dachten: Was hij maar aan de drugs, was hij maar de grootste crimineel van Nederland, daar kun je tenminste nog ie ts aan doen. Aan schizofrenie niet."


Wel viel er ineens veel op zijn plaats. Dat Levi voortdurend lijstjes maakte van de dingen die hij moest doen, dat had te maken met het gegeven dat schizofrenie­patiënten moeilijk kunnen plannen en organiseren. De passiviteit? Een rechtstreeks gevolg van de ziekte. Dat Levi zich vaak terugtrok? Idem dito. In afzondering creëerde Levi rust. Dat was hard nodig want door zijn aandoening ontbrak het hem aan een filter voor zijn zintuigen. Alle prikkels uit de omgeving kwamen even hard door. Dat is om dol van te worden. Iets anders: schizofrenie heeft niks te maken met een meervoudige persoonlijkheid. Dat grapje van 'een schizofreen is nooit alleen', dat grapje klopt dus niet. Wel kan schizofrenie leiden tot achterdocht, verminderd initiatief, achtervolgingswaan, hallucinaties, vervlakking van emoties. Ongeveer 140.000 Nederlanders hebben er verdomd veel last van. En Levi kon er niet aan wennen.

Na vier maanden Vrederust kwam Levi weer thuis, voorzien van een waslijst aan noodzakelijke medicijnen. Astrid slikte die middelen ook eens, om te kijken wat dat met haar deed. Ze kreeg meteen een verstopte neus en was twee dagen van de kaart. Straf spul. Langzaam maar zeker bouwde Levi zijn medicijngebruik dan ook af, met de stilzwijgende toestemming van pa en ma. Dat pakte verkeerd uit. In januari vorig jaar kreeg Levi zijn tweede psychose. Hij sloot zich op in de badkamer. "Wij werden wanhopig en raakten een beetje in paniek. Op Levi kwam dat over alsof wij hem wilden vermoorden", legt Johan uit. Levi sprong uit het raam, ging er vandoor met zijn skateboard en belandde de volgende dag toch weer in Vrederust. Nooit meer wilden Astrid en Johan de hartverscheurende hectiek meemaken die een psychose met zich meebrengt, dus toen Levi na anderhalve maand weer thuiskwam, besloten ze dat hij voortaan toch maar trouw zijn medicijnen moest nemen. "Dat deed hij ook, met tegenzin, voor ons."

Tot aan zijn dood bleef Levi thuis wonen. Slapen deed hij het meest, wel zestien uur per etmaal. Astrid stelde een weekschema voor hem op waar precies op stond wat hij elke dag zou gaan doen, van uur tot uur. Zo probeerde ze de noodzakelijke orde en regelmaat in Levi's leven te brengen. Levi was ondertussen van de vroegere etterbak veranderd in een lief jong. Astrid: "Hij was heel vertederend. In het café komen veel jongeren die het moeilijk hebben, relaties die uitgaan enzo, maar Levi liep daar lachend doorheen. Als ik hem dan zo zag dacht ik: wat is het toch gemakkelijk om tevreden te zijn en waar maken al die andere kinderen zich toch druk om? Als Levi naar je lachte, was je dag weer goed. Het klinkt misschien gek, maar ondanks zijn ziekte was hij eigenlijk gewoon perfect." Een perfecte handenbinder ook, want je wist maar nooit wat Levi nu weer van plan was. Behalve dan op de drie middagen per week die hij in Bergen op Zoom werkte in een eetcafé voor (ex­)psychiatrische patiënten. Maar voor de rest werd hij goed in de gaten gehouden door pa, ma en zijn zusjes. "Bijna vierentwintig uur per dag. Ik moest weten waar hij was, hij was bijna altijd in de buurt. Dat was wel eens beklemmend", zegt Astrid. De controle was ook nodig, want door zijn ziekte deed Levi wel eens rare dingen. Een beetje verward praten, zich verstoppen in het café van zijn moeder, onmatig veel Bossche bollen kopen en opeten. Op zijn 22ste was Levi geestelijk nog steeds niet ouder dan hooguit zestien en kon hij niet zo veel meer. "Het willen was er wel, maar het kunnen niet. Wij hebben dat geaccepteerd, onze verwachtingen waren niet meer zo hoog. Voor ons was alles wat hij nog wél kon een feest." Maar dan wel een feest met onderhuids iets verontrustends, want Levi had op zijn twintigste eens een gesprekje aangeknoopt met zijn moeder. Het was de eerste keer dat hij sprak over 'de andere kant.'

Levi was niet neerslachtig en noemde de dood ook niet bij naam. Hij liet alleen maar even merken dat hij er wel eens aan dacht. Levi: "Mama, ik wil naar de andere kant." Astrid: "Dat vind ik niet zo leuk, als je dat zegt. Hoe wil je dat doen dan?" Levi: "Van een flat afspringen." Astrid: "Dat doe je niet hoor. Dat kan toch niet? En ik dan, ik wil niet zonder jou achterblijven."
Levi: "Dan ga je toch mee?"
Astrid: "Welke flat dan?" Levi: "De Tollensflat."

Het was een terloops dialoogje, op luchtige toon. Nu zegt Astrid, verbitterd: "Het is wel de Tollensflat geworden hé?" In de aanloop naar die fatale zesde mei waren er, achteraf bekeken, aanwijzingen dat Levi's plannen vaste vormen begonnen aan te nemen. Hij gooide zijn favoriete spijkerbroeken _Levi's 501_ op een dag op het ouderlijk bed. "Voor papa." Plots zei hij tegen Astrid: "Je bent de liefste mama van de hele wereld." Zoiets had hij nog nooit gezegd. Het leek wel troost op voorhand. Levi at vlak voor zijn dood af en toe gezellig een schnitzeltje mee. Dat mag een wonder heten, want hij was overtuigd veganist. 'Meat is murder', was zijn credo. Maar zo'n schnitzeltje maakte in het licht van zijn toekomstplannen niet veel meer uit, blijkbaar. Levi kondigde ook aan dat hij zou stoppen met medicijngebruik. "Heel snel al." Johan ging hier niet dieper op in en voelt zich nu schuldig daarover.

In de dagen voor de sprong waren Johan en Astrid zenuwachtig, een beetje van de wijs. Johan kreeg steken in zijn buik. Aan Levi was niks te merken. Hij was hooguit vrolijker dan anders. Op 6 mei waren Johan en Astrid in Antwerpen. Dinsdag was de enige dag in de week dat ze Levi loslieten en dingen helemaal voor zichzelf deden. Om vijf over half drie keek Astrid in Antwerpen op Johans horloge om te zien of het al tijd was om naar huis te gaan. Om vijf over half drie sprong Levi naar de andere kant. Thuis, op tafel, had hij een briefje achtergelaten. "Jullie zullen je misschien wel afvragen: Levi, waarom heb je het gedaan? Ach gewoon, het leven is toch al niets meer aan."


De klap dreunt hard na. De achterblijvers zijn boos. "Waarom heeft Levi ons nou niet de kans gegeven om er nog iets van te maken. Ik voel me dagelijks door hem in de steek gelaten", zegt Astrid.

Er is ook een knagend schuldgevoel. "Ik heb gefaald als moeder. Mijn eigen kind heb ik niet eens in leven kunnen houden, dat krijg ik maar niet uit mijn hoofd."

Er is trots. "Je moet het maar durven, van de achtste verdieping naar beneden. Ga er maar eens aanstaan", zegt Johan.

Een reële kijk: "Levi was geen heilige."

Verdriet. "Ik mis hem zo. Kon ik hem nog maar even knuffelen. Er zijn dagen dat ik denk dat ik gek word", zegt Astrid. Iedereen probeert het verlies op zijn eigen manier te verwerken. Johan heeft de laatste busreis van zijn 'Levi de Pevi ' overgedaan _met dezelfde strippenkaart_ en heeft gesproken met de man die Levi na de sprong heeft gevonden. Astrid praat veel met Levi. Soms zegt hij iets terug of laat hij merken dat hij er is. Sannie en Minke, de zussen, werken hard en worstelen. En dan zijn er nog die navrante kindertekeningen van Levi. Na zijn dood vonden Astrid en Johan ze weer terug. Verbijsterende beelden van een talentvol tekenaar. Op zijn twaalfde schetste Levi zichzelf, samen met een vriendinnetje. Bovenop een flat.

Een paar jaar later schilderde hij iemand die van grote hoogte naar beneden valt, met een huiveringwekkende, angstige gelaatsuitdrukking. Levi's
eigen gezicht drukte na de val rust uit en tevredenheid. Een droom was uitgekomen. Levi had gevlogen. Hij vond het goed zo.