Altijd ambiance in d’n Breda

Café Breda is een huiskamer groot, drie tafeltjes, een bar, een paar krukken, een glitterbol, twee ventilatoren. Op de bierviltjes staat: ‘Jupiler, Mannen weten waarom.’

Eén van de mannen zit wezenloos voor zich uit te kijken. Het is zaterdagavond, het is nog vroeg, een uur of negen. Er zijn twintig mensen binnen, niet allemaal even knap. Een blonde vrouw danst met haar vriend. De jukebox speelt. ‘Ich bin so geil, du bist so geil, wir sind so geil, komm mach mich geil.’ De vrouw tilt haar been omhoog, korte rok, verleidelijke dijen in een panty. Een kolossale dame staat nog in haar eentje aan de zijkant. Over dijen en panty’s gesproken. De schaamteloze tongzoen van twee verliefde tieners duurt minuten. Een paar Marokkaanse jongens swingen in een hoek. Een man staat op van de bar, lacht en zegt zijn mening over de gesprekken. ‘Dokwerkerspraat.’

Aan de bar is het onrustig want Michel heeft er al genoeg op en zoekt een beetje ruzie. „Ik ben 51 jaar”, schreeuwt hij de hele tijd, zonder dat iemand daar nou speciaal naar vraagt. Op de deur naar de wc’s hangt een tekst: ‘Als u ondanks ons verzoek de toiletten wilt bevuilen, kunnen wij dat niet controleren, doch bedenk dan dat u een triestig figuur bent’. In maart zond de VRT een programma uit over de Statiestraat. Er kwamen vaste klanten van D’n Breda aan het woord. ‘Bompa Laweit’, een oudere man, vertelde zonder omhaal op televisie dat hij al zijn centen verbrast in het café. Sinds 1952. Waarom? „Ik ben ongelukkig, ik meen dat. Ik heb dit leven niet gewild. Het is geen komedie dat ik nu verkoop, het is de realiteit. Ik zweer het u, als ge hier binnenkomt, dat is het begin van de ondergang. Maar ja, wat kan het leven mij anders nog bieden. Weinig.”

Guido was ook op tv. „Ik ben Guido, Clochard tot en met, ik heb met Kerstmis weer niks gekregen, maar ik leef nog hé. Asjeblieft.” En Jefke van Sint Job. „Ik kom hier al mijn hele leven. Persoonlijk heb ik het moeilijk, zelfs heel moeilijk. Ik heb niemand nie die mij wil begrijpen.” Jefke schreeuwde het uit voor de camera. „Familie, hou van mij!”

Café Breda is van Rudi en Elly. Rudi was niet helemaal blij met het televisieprogramma, want de naam van de straat ging door het slijk. En de beelden van die man ‘met zijn hele spel bloot’, kwamen ook niet uit D’n Breda, maar uit het café ernaast, De Koetsier. Daar gaat een spontane striptease van zomaar een klant nog wel eens verder dan onschuldig schuin. In De Koetsier mogen vermoeide, verdronken gasten ook slapen, met hun hoofd op een tafeltje. In D’n Breda is dat verboden. De Koetsier is lawaaieriger, drukker, ruiger. In D’n Breda hangen hoog aan de muur de wettelijk verplichte waarschuwingen over beteugeling van de dronkenschap en de zedelijke bescherming van de jeugd. ‘Verboden toegang voor ongehuwde minderjarigen beneden de 16 jaar’. Achter de bar is nog een andere huisregel te zien: ‘Hier mag je wel stoefen, maar niet komen poefen, wees daarom plezant, en betaal contant’.

Veel klanten van D’n Breda en De Koetsier leven van een uitkering, ze hebben niet veel te missen, dus gaarne boter bij de vis. Vaste gast Rudi: „De meesten drinken hier omdat ze problemen hebben. Financiële problemen, huishoudelijke problemen. Mensen die geen dak boven hun hoofd hebben. Over geluk hoor je hier nooit praten.”

Toch is het niet droef in D’n Breda, deze avond. Een groepje Nederlandse mannen en vrouwen komt binnen en Michel van 51 leeft op. Hij is plots een stuk vaster ter been. Hij loopt naar de Nederlanders, zijn vlakke hand ligt zomaar ineens op een damesrug en wil best lager. Maar zie, de alerte vrouw zet rap een vluchtige polonaise in gang en Michel staat weer aan de kant. Het zit Michel niet mee. Eerder op de avond was hij al middelpunt van een behoorlijk potje bekvechten, want een stevige vrouw van het type ‘met­mij­ga­je­niet­kuieren’ had hem wel in de gaten, daar op de wc. Michel had staan gluren bij de dames, dat zei de vrouw in ieder geval. Barvrouw ‘Joland’ (officieel Jolanda) moest zich ermee bemoeien, en als Joland dat doet, gebeurt het goed. Dan worden de aanwijzingen niet gefluisterd. Maar dat er nou echt iets gebeurt, nee. Het blijft meestal bij oppervlakkig oproer. In Café Breda wordt de oorlog rap verklaard, de vrede snel getekend. Daar hoeven geen klappen bij te vallen. Joland heeft dienst met ‘Patries’. Van zeven ’s avonds tot zeven ’s morgens, want d’n Breda gaat nooit dicht. Twee dagen werken, twee dagen rust, dat is het vaste stramien van de barvrouwen. Samen houden Joland en Patries de boel een hele nacht draaiende. En mocht het eens uit de klauwen lopen, dan is daar Jacques altijd nog. Jacques is groot en sterk. Hij is er een tijdje uit geweest, twee jaar, op vakantie, maar nu woont hij weer boven het café en zit hij grote delen van de nacht beneden, zonder veel drank. Als het nodig is zet hij mensen buiten. Zoals nu.

Het is al na enen en er komt een dronken Fransmannetje binnen, iel en wankel. Het mannetje wordt een beetje vervelend en is geen partij voor Jacques. Ook niet als hij een half uurtje later opnieuw wil komen meedoen. Hup, buiten weer, want het mannetje is niet alleen dronken, het mannetje stinkt ook en daar hebben ze in het café toch wel een hekel aan. D’n Breda verhuurt ook kamers voor ‘reizigers’. ‘Berreke’ (eigenlijk Albert) wijst de gast de weg, de trappen op naar de derde verdieping. Kamer met uitzicht op het Astridplein voor het Centraal Station, afbladderend plafond, losse deurklink, zonder sleutel, niet duur. Berreke woont zelf ook boven het café. In 1990 is hij er gekomen, voor tijdelijk. Berreke is niet van de welluidende volzinnen. Bedank hem voor het aanwijzen van de slaapplaats en hij zegt: ‘Goed.’ Over zijn reizen praat Berreke langer. Voor volgend jaar staan er alweer drie geboekt. Benidorm in januari, Tirol in maart, Lourdes in juni en hoogstwaarschijnlijk ook nog Palma de Mallorca in september. In Lourdes gaat het hem niet direct om Maria, maar vooral om de Pyreneeën, de wandelingen naar de Pont d’Espagne, het Cirque de Gavarnie, de uilen, de arenden. Meestal reist Berreke per vliegmachine, soms met de autocar. Hij droomt van een lange reis, zo lang dat hij niet meer terug hoeft naar België. En hij was ook al eens in Leeuwarden. „Gij niet?” Een korte lach, één nul voor Berreke. Verder lacht Berreke niet zo veel. Hij bekijkt onbewogen het caféleven. „Het is hier alle dagen hetzelfde.” Alle dagen bal, maar toch ook altijd weer anders. De stemming in D’n Breda kan snel omslaan. Aan een van de tafeltjes zit een jonge man te huilen. Hij wordt getroost door twee vrouwen. Het huilen duurt niet lang, de omhelzingen doen wonderen.

Een andere avond, een maandag. Het is al twee uur. Erik zit ook in D’n Breda. Erik is groot en sterk, maar hij vervoert zichzelf in een rolstoel. Daar doet Erik niet zielig over, daar maakt hij gebruik van. Eerst wil hij even kwijt dat Hollanders goeie mensen zijn, en dan vraagt hij beleefd driehonderd frank voor de bus, morgenvroeg. Asjeblieft. En weg is de rolstoel, het café uit. „Even naar huis bellen.”

Een oude man en een vrouw op leeftijd zitten tegenover elkaar aan een tafeltje. Ze praten over de tanden van de man. Hij heeft er nog vijf, allemaal van onderen, iedereen mag ze gerust tellen. De man is zijn andere tanden kwijtgeraakt, voor een deel zelf getrokken, met de blote hand. Niet geloven? „Als ze bij me komen met een losse tand zeg ik ‘Laat eens kijken’ en dan weten ze het al. Die gaat eruit. Goed, ik zeg mijn waarheid. Van pijn moette niet bang zijn.” Hee, daar is Erik weer in zijn rolstoel. Toch nog teruggekomen, ook al had hij de buit, die 300 frank, al binnen. Erik begint aan een verhaal over pornofilms die hij van een Nederlandse vrachtwagenchauffeur heeft gekregen, want die chauffeur wilde er vanaf, dat krijg je met die Dutroux­toestanden, en nou liggen die banden dus mooi bij Erik thuis. „Het zijn goeie.” Het gesprek tussen de oude man en de mevrouw op jaren gaat door. Meneer praat op alledaagse toon, mevrouw is best belangstellend, maar ze verliest af en toe de aandacht een beetje. Het is twee uur ’s nachts en de glazen raken maar niet leeg. „Ge maakt van alles mee in het leven”, stelt meneer vast. „Moeder vroeg verloren en vader hangt zich op. En wij wisten niks. Hij zei altijd: Ik ben gelukkig. Moet ik dan schuldig zijn? Ik weet het niet.” Mevrouw weet het evenmin. Ze zit nog wel met een vraag. „Waar heeft hij zich opgehangen?” „In ons huis.” „Ja maar waar?”

,,In de kelder?’’
„In de kamer.”

„O.”

En nou moet mevrouw even weg, meneer praat nog wat verder. Tijd voor een plas, langs de bar naar achteren. Oh jee. Dus dáár was mevrouw gebleven. Pontificaal op het damestoilet, pontificaal met de deur open, wie wil kan veel zien. Uit de cd­jukebox komt weer een liedje. ’Waar we samen kunnen zingen is het fijn, waar we samen kunnen dansen is het fijn, waar we samen kunnen lachen is het fijn.’ En de jonge, vriendelijke politieman had het ook al gezegd. „D’n Breda? Dat is altijd ambiance.”