Jan van Hout, een taaie

‘Vrijdagavond half elf. Door de radio klonk: ,,Goeienavond Dames en Heeren! Hier is het persbureau Vas Dias. Publicatie van deze berichten in welke vorm ook’’, enz. Ik luisterde met matige belangstelling, tot de mededeeling kwam: ,,Nog een sportbericht, uit Roermond: Wielrennen!’’
Plotseling was ik een en al aandacht, vreezende dat mij één woord zou ontgaan.
En daar – ja waarachtig, daar kwam het, het groote nieuws. Het fameuze werelduurrecord van Oscar Egg is Vrijdag 25 augustus op de baan te Roermond door Jan van Hout geslagen en gebracht van 44 K.M 247 M. op 44 K.M. 588 M.
Hij heeft het beroemdste wereldrecord dat zooveel jaren onklopbaar scheen dus verbeterd met 341 M. Negentien jaar is het oude wereldrecord een kampioenschap geweest waar niet aan te tornen viel, hoeveel grootheden het ook hebben geprobeerd. (Het werd gevestigd 18 juni 1914). De stoere Eindhovenaar heeft eindelijk zijn pogen beloond gezien en ons kleine Holland een eer geschonken die groote sterke  mogendheden ons zullen benijden.
Jan van Hout! Gij hebt iets grootsch volbracht!’
 ‘Het gigantische record van den Zwitser is gebroken, gebroken op overtuigende, op meesterlijke wijze. Wij zijn intusschen oud geworden bij Eggs record. De jongeren in ons midden kenden het slechts bij overlevering. En nu heeft Jan van Hout – zijn naam tot eer – dit record voor Holland veroverd. Die naam staat thans onuitwischbaar geboekstaafd in de geschiedenis onzer wielersport.’
Het is een enthousiast bericht, op Woensdag 30 Augustus 1933 in de Sport Echo, het Officieel Orgaan van de Nederlandsche Wielren Unie en Vele Vereenigingen. Medewerker Jacques Brakkee, die in het colofon van het blad iets deftiger Bracquee heet, heeft zich niet ingehouden. Dat hoeft ook niet. Alles wat hij schrijft zal waar zijn, over zijn eigen toehoren en zeker over het record van Jan van Hout. Behalve dan de laatste zin. ‘Die naam staat onuitwischbaar geboekstaafd in de geschiedenis van onze wielersport.’ Deze zin klopt niet.
Het record van Jan van Hout is nooit officieel erkend, niet door de Nederlandsche Wielren Unie (NWU), laat staan door het overkoepelend internationaal wielerorgaan, de Union Cycliste Internationale (UCI). Dat wil zeggen, tot nu. De inmiddels Koninklijk geworden KNWU en de UCI doen in oktober 2008 een nalatigheid teniet. Het record van Jan van Hout komt alsnog in de boeken, precies honderd jaar na zijn geboorte. Zo wordt een grote prestatie alsnog recht gedaan, want een grote prestatie was het. Drie jaar lang had Van Hout zich erop voorbereid, drie jaar was het door zijn hoofd gegaan; zo hard als andere renners kunnen fietsen, zo hard kan ik het ook. Het moest alleen nog gebeuren.
De correspondent van de Volkskrant is er bij op de grote dag, en doet gedetailleerd verslag.
‘Toen zich Vrijdagmorgen het weer gunstig liet aanzien voor ’n uurrecordpoging heeft Jan van Hout een telefoontje naar Roermond gegeven, dat hij des avonds zou starten. Dit was intusschen zoo laat, dat geen enkele courant er nog melding van kon maken, met gevolg dat de publieke belangstelling niet groot was. Al is dit feit voor de wielerbaandirectie niet zo prettig, Jan van Hout zal het zeker op prijs hebben gesteld, aangezien hij van stilte hield.
Twintig over zeven geeft de heer Hirschmann, de officieel tijdopname van de Nederlandsche Wielren Unie, het vertreksein. Van Hout zet direct goed in en rijdt de tweede ronde (één ronde is 209,90 M.) in 16.6 sec., de derde in 15.8 sec. De snelste ronde die hij in het uur zou maken, maakte hij reeds spoedig, nl. in 15.4 sec.
De heer Darmstadt van de N.W.U. fungeerde als de graadmeter voor Van Hout. Uit diens uitlatingen ,,het gaat goed Van Hout, een klein beetje erop doen’’, enz, kon Van Hout weten wat hij presteerde. Edoch, het luisteren ernaar vergde blijkbaar te veel inspanning van den recordpoger, want hij verzocht dringend ,,niet praten.’’
‘t Werd toen heel stilletjes op de baan, er werd nog slechts gefluisterd als Van Hout in de buurt was – en dat was hij steeds – en men hoorde nog slechts het waarschuwende ,,pssst’’ van de heeren aan de jurytent.
Op die manier wordt zoo’n recordpoging eenigszins eentoonig en je gaat dan dingen doen, waar je anders niet aan zou denken. Zoo gingen we eens tellen en uitrekenen, hoeveel keer Van Hout zijn benen op en neer moest bewegen in dat uur. We kwamen tot het respectabele aantal van ruim 6700. Wie het niet gelooft, komt het maar eens overdoen.
Onderwijl had Jan alweer zooveel rondjes afgetrapt en nu men hem niets meer mocht zeggen, vroeg hij ’t maar. ,,De snelheid’’, roept hij.
Als even later een der heeren aan de jurytent het waagt om via een luidspeaker den recordpoger op de hoogte te houden van zijn snelheid, zet Van Hout hem op zijn plaats met ,,Hou toch je smoel!’’
Wij gelooven niet dat iemand hem dezen uitval kwalijk heeft genomen, immers de zenuwen beginnen te spreken en in zoo’n recordpoging heeft men weinig tijd voor overdachte beleefdheidsvormen.’
Begripvolle verslaglegging, begripvoller dan de reactie van Oscar Egg, de man wiens record sneuvelt. Egg legt zich er niet bij neer. Hij gaat persoonlijk naar de baan in Roermond, met een duimstok. Volgens de Nederlandse officials heeft de Roermondse baan een lengte van 205.9 meter. Na eigenhandig meten komt de grote kampioen Egg op 202.45 meter. Conclusie, zijn prestatie is nog steeds de grootste.
Minstens zo vervelend voor Jan van Hout is de aanval die de Fransman Maurice Richard doet op het record, op 29 augustus 1933. Op de baan van Sint Truiden raffelt hij binnen een uur 44 kilometer af en 777 meter. Dat is 189 meter meer dan Van Hout, die zijn record slechts vier dagen in handen heeft. En dan wordt het niet eens officieel geboekstaafd. De NWU laat het erbij zitten, want de heisa die Egg veroorzaakt maakt de zaak er niet duidelijker op, en Van Hout is toch alweer ingehaald. Het zal de Eindhovense crack nog lang dwars zitten. De eerste aanzet tot volledige erkenning kwam pas twee jaar geleden op gang. Op 15 mei 2006 kreeg Van Hout een monument op de Cauberg, in zijn geboorteplaats Valkenburg., onthuld in aanwezigheid van Bernard Hinault.

Jan van Hout de wielrenner, een erkend hardrijder, dat was hij. Geboren in Valkenburg op 17 oktober 1908, overleden op 22 februari 1944 in concentratiekamp Neuengamme. Lang niet alles over zijn leven is bekend gebleven, maar wel veel.
Jantje van Hout wou wielrenner worden, dat stond al vroeg vast. ‘De eerste proefnemingen werden verricht op het loopjongens-karretje, dat heel wat te lijden kreeg. Eindelijk kwam de ideale fiets. Je weet wel, met zo’n krom hangstuur, zo’n hard smal zadeltje enz. enz. Het was een z.g. racefiets’, schreef chroniqueur ‘George’ in het Eindhovens Dagblad in 1935.
Het fietsen kwam niet van een vreemde, want Jan van Hout senior zaliger was ‘toen het rijwiel nog zoowat in z’n beginstadium was, eveneens een echte liefhebber van deze sport. Geen wonder dat Papa van Hout geen tegenstander was, toen jongenlief ging pedaleeren.’
Jongenlief had talent, dat bleek snel. Jantje van Hout ontpopte zich tot een hele Jan in het wielrennen op de baan, voor en in de oorlog een groot tijdverdrijf voor mensenmenigtes. Wielerbanen waren er overal, vooral in het zuiden van het land. Eindhoven, waar de volwassen Jan van Hout was gaan wonen, had er zelfs drie. Ze heetten De Zwaluw, ’t Hert en De Jordaan.
Jan van Hout de wielrenner was een mijnheer in het Eindhoven van toen. Iedereen kende hem. Dat was ook niet zo moeilijk. Laat er in die jaren tien auto’s in Eindhoven zijn geweest, dan was er één toch wel van de wielrenner. Een Studebaker.
De populariteit van Van Hout was ongekend. De directie van de Eindhovense wielerbaan De Zwaluw heeft het geweten. Vanwege een dispuut over geld had het de directeuren behaagd Jan van Hout maar eens een keer niet aan de start laten verschijnen op een van hun fijne sportmiddagen. Prompt werden er protestpamfletten gedrukt en verspreid, met luide teksten. ‘Wij eischen Jan van Hout op de Zwaluw-baan. En word er aan onzen wensch 24 mei niet voldaan, blijven wij netjes buiten hun poorten staan.’ Was getekend: ‘Massa supporters.’
Populair bij het volk, wat minder bij collega’s, want rechtlijnig was Van Hout ook. Om niet te zeggen koppig. Vooraf afspraken maken over het koersverloop? Niks voor Jan van Hout. Er moest maar gereden worden en dan zou wel blijken wie het hardst kon trappen. Een man met zonderlinge streken op dat punt. Frits van Griensven, een bekende Eindhovense sportjournalist in die dagen, zag hem op de houten baan van Helmond, ‘een kunststuk uithalen dat onmogelijk werd geacht. Van Hout weigerde in een koppelwedstrijd van tachtig kilometer zijn koppelgenoot de Eindhovenaar Harrie van Hoek toe te laten. Dat gebeurde al direct na de start. Wat er de reden van was, is ons nooit duidelijk geworden. De jury greep niet in. Jan van Hout bleef in de baan en Van Hoek, die geen kans kreeg om hem af te lossen, gaf er tenslotte de brui aan en verdween’, noteerde Van Griensven in 1977, nog steeds verbaasd.
Zoals het hoort in dit soort verhalen, won Van Hout de wedstrijd in zijn eentje met verve en met een straatlengte voorsprong zonder een moment uit de baan te zijn geweest, tegen allemaal koppels die elkaar voortdurend aflosten.
Een houten kop en een lijf met geweldig veel inhoud, zo kwam Jan van Hout bekend te staan. Niet een man die zich zwaaiend en zwierend door een peloton bewoog, geen renner met een demarrage, maar meer een coureur met een groot duurvermogen. Geknipt voor het moordende maar gelijkmatige ritme van de achtervolging. Tegen één tegenstander fietsen, die dan ook nog aan de andere kant van de baan rijdt, dat was voor Van Hout het betere werk. Op de achtervolging klopte hij alle groten in de jaren dertig. Frans Bonduel, Georges Ronsse, Alfred Hamerlinck, Learco Guerra, Gerard Loncke, Janus Braspennincx, Maurice Archambaud.
In de zesdaagsen was Van Hout niet graag te vinden. Dat gewriemel van renners die de hele tijd door elkaar heen rijden, het onoverzichtelijke, het gekonkel, het was niks voor de standvastige, onbuigzame renner. Stimulerende middelen evenmin. ‘Heel de familie mag sterven als hij ooit die rommel gebruikt heeft. Hij wilde er absoluut niks mee te maken hebben. En hij wilde absoluut niet meedoen aan het verkopen van wedstrijden. Je zou kunnen zeggen dat dat allemaal goed stom was, want het heeft een hoop geld gekost’, zegt anno 2008 Jan van Hout junior, de zoon van de coureur.
Jan van Hout de zoon, geboren op 16 mei 1936, heeft niet veel sterke herinneringen aan zijn vader. Zijn moeder ook niet meer zo, Anneke Louwers, van 10 februari 1916. Alzheimer zit haar op de hielen. In een Eindhovense flat dist ze soms verhalen op die wel op iets lijken, maar niets zijn.
Van Hout de zoon heeft een enkel los beeld in zijn hoofd en kent nog wat concrete vertellingen. Over de drukte in de café’s van zijn ouders, bij voorbeeld. Eerst in het café aan de Paradijslaan, later een ‘enorm grote’ zaak op de hoek van de Rechtestraat en de Kerkstraat, ‘met kegelbanen en een dansvloer. Iedereen kwam daar om mijn vader te ontmoeten. Hij liep de hele dag handjes te schudden, en mijn moeder werkte. Vader werd geadoreerd, niet normaal meer. Er is een busbedrijf, Pelikaan, dat dankzij mijn vader opbloeide. Als hij in Antwerpen moest fietsen, gingen ze er met dertig bussen heen. Zo is dat bedrijf ontstaan.’
Van het toenmalige grote café is niks meer over. Het is in de oorlog platgebombardeerd.
Diezelfde oorlog leidde ertoe dat Jan van Hout de zoon zijn vader nauwelijks heeft gekend. Van Hout de coureur had niks met de Duitsers. Sterker, hij verafschuwde ze. Op de dag dat de bezetter de bezetter ging heten, sloot hij de deuren van het café. Zijn motivatie was kort en krachtig. ‘Ik tap niet voor Duitsers.’ Met de rechtlijnigheid uit de koers, nam hij ook deze rigoureuze beslissing.
Over het doen en laten van Jan van Hout de wielrenner in de oorlogstijd die hem werd vergund, is niet veel onomstotelijks bekend. Hij fietste niet meer, dat staat vast. En in het geheugen van zijn zoon hebben zich de contouren genesteld van een reis naar Valkenburg, met zijn moeder en jongere broer Antoon, om daar hun echtgenoot en vader te bezoeken. ‘We zaten in een trein die werd beschoten door Spitfires van de Engelsen. We hebben uren in schuttersputjes gezeten, wachten op een nieuwe locomotief.’
Van Hout senior logeerde in Valkenburg in een hotel. Wat hij er deed, blijft ongewis. Zijn zoon weet het niet. Iets in het verzet ligt voor de hand. ‘Ik kan me nog herinneren dat er in de oorlog mensen bij ons thuis kwamen om naar de radio te luisteren. En mijn vader werd gewaarschuwd. ,,Vandaag of morgen komen ze je pakken’’.’
Veel vraagtekens zullen blijven, maar er zijn ook zekerheden. Vught, Amersfoort, Neuengamme. Jan van Hout de wielrenner overleed op 22 februari van het laatste oorlogsjaar in concentratiekamp Neuengamme. In Eindhoven werd hij opgepakt terwijl hij zwom in het natuurbad De IJzeren Man. Duitsers van de Gestapo aan de waterkant sommeerden hem het bad te verlaten, Van Hout dreef door. Met een bootje hebben ze hem uiteindelijk uit het water gevist. Zijn vrouw, die hem net kwam ophalen, zag het gebeuren. Van Hout monterde haar op. ‘Anneke, vanavond ben ik weer thuis.’ Het zou anders lopen.
Jan van Hout de taaie wielrenner werd eerst naar Vught en later naar concentratiekamp Amersfoort gebracht. Eén keer kreeg hij daar nog bezoek van zijn echtgenote. ‘Dat was geregeld door het verzet’, weet Van Hout de zoon. Bij die gelegenheid zouden man en vrouw elkaar door het hek heen gekust hebben, waarbij Van Houts trouwring werd veiliggesteld. Het is ook een verhaal uit de overlevering, maar het zou waar kunnen zijn. ‘Mijn moeder heeft die ring nog.’
Op 10 september 1944 ging Van Hout van Amersfoort naar Neuengamme, dertig kilometer ten oosten van Hamburg. Dr. Sietse Geertsema stelt die datum vast aan de hand van het kampnummer dat Van Hout kreeg.   49.488.
Geertsema is verbonden aan de Stichting Vriendenkring Neuengamme. Hij beheert de database van de stichting en werkte mee aan het boek ‘Nederlanders in Neuengamme.’ De verschrikkingen van het kamp staan daar in, ‘voor zover je het kunt vertellen. Het boek geeft misschien voor tien procent weer wat de ellende was. Stel u voor: iedereen kreeg één boterham per dag en moest keihard werken. Er was één krib voor drie personen en nauwelijks gelegenheid tot wassen. De psychische druk was enorm. Je wist nooit waar je aan toe was. Je kon elk moment worden geëxecuteerd omdat een SS’er je een rotzak vond. Het is haast ondoenlijk om in nuchtere omschrijvingen duidelijk te maken wat mensen hebben ervaren. Ook literatoren hebben daar moeite mee’, schetst Geertsema. En hij reageert met lichte verbazing als hij uittelt hoe lang Jan van Hout in Neuengamme heeft geleefd, vijf en een halve maand. ‘Hij heeft het nog lang uitgehouden. De meeste mensen overleden na één maand.’
Over de doodsoorzaak van Jan van Hout staat niks vast, niks anders dan wat in de officiële administratie van het kamp is beland. Wegens ziekte overleden, vastgesteld door een SS-arts. Er is ook een ander verhaal, verteld door Maastrichtenaar Max Schwiebert. Diens vader was een neef van Van Hout, ‘een zoon van de zus van mijn oma.’ De vader van Schwiebert zat in het Limburgse verzet en hoorde de tweede versie van overlevenden. Het is een verhaal van horen zeggen tot de derde macht. Jan van Hout de zoon kende het nog niet. ‘De vraag hoe mijn vader aan zijn einde is gekomen, heeft me jarenlang geïntrigeerd; is hij van ellende in elkaar gezakt of is er iets anders gebeurd?.’ Volgens de versie van Schwiebert is Jan van Hout de coureur overleden omdat hij langdurig werd ondergedompeld in een vat met koud water. Zo zouden de Duitsers zijn opstandigheid hebben willen breken. ‘Dat klinkt plausibel’, zegt zoon Jan. ‘Mijn vader kon absoluut niet tegen onrechtvaardigheid en sprong als het moest meteen in de bres.’
Negen jaar was hij, Van Hout junior, toen het doodsbericht van zijn vader hem, zijn broer en moeder bereikte. Niemand had verwacht de wielerkampioen nog levend terug te zien, maar hoop deed leven tot september 1945. Toen pas, zeven maanden na de fatale 22 februari, zegde een medewerker van het Rode Kruis het overlijden aan. Al die maanden was mevrouw Van Hout-Louwers vaak te vinden bij het station van Eindhoven, informeren bij reizigers uit Duitsland of ze iets van haar man hadden vernomen misschien.
Wrang was ook de begrafenis van Jan van Hout, in Eindhoven. Althans, begrafenis. De pastoor stond erop dat er een mooie nette uitvaartmis zou komen, grote kampioenen gaan niet heen in stilte en zonder katholiek eerbetoon, dacht de eerwaarde. Hij kreeg zijn zin. Het werd een mis met drie heren en een rouwstoet met koetsen en rijtuigen. Jan van Hout junior vond het een belachelijke vertoning, vooral vanwege dat ene feit. Er was geen lichaam, de kist was leeg. Vaak heeft Jan junior later gedroomd dat zijn vader ineens voor zijn neus stond. ‘Ik ben lang weggebleven, maar hier ben ik dan.’

Anneke Van Hout–Louwers was plots weduwe, op haar 29ste, met twee zoons op de lagere school. Ze moest werken voor de kost, hard werken. Alles pakte ze aan. Fabrieksarbeid of jarenlang op de markt staan met knopen en ritssluitingen, en nooit kwamen de kinderen iets tekort. ‘We hebben geen dag honger geleden’, zegt Jan van Hout junior, ‘Mijn moeder heeft zelf een huis verdiend en ze is tegen mijn broer en mij nooit uit haar slof geschoten. Ja toch wel, één keer toen een nieuw bankstel onder de inkt zat.’
Werken op de fabriek en de markt was geen voor de hand liggend iets voor mevrouw Van Hout-Louwers. Door haar huwelijk met de wielrenner leefde ze lang in aanzien en welstand, en van huis uit ook. Haar broer was de beroemde voetballer Eindhovense Voetbalvereniging EVV Jan Louwers, die ook nog bij PSV voetbalde. ‘Toen ze na de oorlog in de fabriek werkte ging ze nog steeds als een dame in vol ornaat de straat uit.’
Na de oorlog kreeg de weduwe Van Hout kennis aan een man met wie ze een aantal jaren samenleefde. Jan van Hout junior kon het niet goed met deze stiefvader vinden. Gelukkig voor hem dat de relatie geen stand hield.

En toen gingen zijn moeder en hij een keer kleding kopen, halverwege jaren vijftig. Het was in een herenmodezaak in Eindhoven. Hoe neutraal het lot kan zijn. De kledingzaak in de Willemstraat werd gedreven door Cor Wals, oud-wielerkampioen, met een eigen oorlogsverhaal.

Feitelijk was Cor Wals, van 26 februari 1911, in zowat alles een tegenpool van Jan van Hout. De jonge Jan kreeg thuis alle steun voor zijn fietsen, Cor had thuis de wind tegen als het om wielrennen ging. Zijn vader moest er niks van hebben, dat rijden op een racefiets. Dat moesten anderen maar doen. Liever zag vader zijn zoon werken in zijn eigen bedrijf. Wals senior had een handel in kaas, eieren en pluimvee, een florerende zaak met elf filialen in het land. Cor zou op zijn zestiende het filiaal in Eindhoven gaan leiden, zo had vader Wals beschikt. Dat liep anders. De dag dat vader eens ging kijken hoe de zaken er in Eindhoven bij stonden, was Cor aan het trainen op zijn fiets met laag stuur.
Later zou Cor zijn vader nog eens verrassen. Papa Wals zette zelf een wedstrijd op touw om er reclame mee te maken voor zijn negotie. Wie er buiten zijn weten aan de start stond? Zoonlief. Wie er halverwege op kop lag? Dezelfde. Wie uiteindelijk won, met vijf minuten voorsprong. Idem. Vijfde in de uitslag die dag, na Wals, Waterreus, Duffhuis en Vlemminckx, was Jan van Hout.
Vader Wals gaf zijn verzet tegen het fietsen op, na een laatste stevige uitwisseling van argumenten en beloften.
Vader: ‘Van de honderd jongens die het proberen in het wielrennen, mislukken er 99.’
Zoon: ‘Dat is waar, maar ik ben de honderdste, die het wel lukt.’
Het was geen bluf. Het Vlaamse blad Sportrevue vatte de opkomst van Cor Wals bloemrijk samen. ‘Zeer zelden, om niet te zeggen nooit heeft men een zesdagenman gekend die in zijn opgang zoo rap tot op de bovenste ladder is geklommen als Cor Wals. Vanaf zijn tweede seizoen mogen we zeggen dat hij zijn voet nevens de eerste tenors in die specialiteit heeft gezet. Denkt even na, beste lezers. Tijdens het winterseizoen 1933-34 betwist Cor vijf zesdagen, hij wint er vier van en komt eens vijfde. Als dat geen record is, ken ik er niets meer van… Corneel Wals is een echt zesdagenwonder. Hij heeft niet één troef in handen, hij heeft een vijftiender van troeven aas in zijn spel. Hij sprint snel, hij is nijdig in de jachten, hij hervat buitengewoon rap, is de zesde dag beter dan in ’t begin en zoo ingewikkeld en moeilijk kunnen de toestanden zich niet voordoen of Cor <debrouilleert > zich, t’is te zeggen hij trekt zijn plan en altijd op een manier die ten zijnen voordele eindigt.’
Zeven zesdaagsen in totaal zou Cor Wals in totaal winnen, vijf met koppelgenoot Jan Pijnenburg uit Tilburg. Wals vond zijn weg op de baan. Hij kon plots versnellen als een kat, stortte zich roekeloos in het kleinste gat, verloor zelden zijn evenwicht en zorgde voor spanning en spektakel. Slingerplant, noemden ze hem. Waar Jan van Hout strak rechtdoor reed in de achtervolgingen, slingerde Wals van links naar rechts, van boven naar onder over de baan. Het maakte hem mateloos populair.

De belangrijkste koers uit het leven van Wals werd het Nederlands kampioenschap stayeren van 1941, op 20 juli in het Olympisch Stadion in Amsterdam. Daar werd voor een groot publiek zichtbaar wat al in kleinere kring bekend was. Cor Wals was toegetreden tot de Waffen SS. Hij reed in een trui met het SS-runenteken, voor het eerst en voor het laatst. De verslaggever van de Courant Nieuws van den Dag nam het unverfroren voor hem op.
‘De wielermiddag in het Olympisch Stadion is helaas niet zonder haken en ogen verloopen. Toen Wals, die zooals men weet, bij de SS is aangesloten, waarvan hij het embleem op zijn trui droeg, kort na den start van den rit om het stayerkampioenschap zijn ketting brak, werd hij door een deel van het publiek hoonend uitgelachen. En later, toen hij na een zeer goede race te hebben gereden, als winnaar over de eindstreep ging, werd hij schel uitgefloten. Deze houding van een groot deel van het publiek dient te worden afgekeurd. De course die Wals reed gaf niet de minste aanleiding om hem uit te joelen, in plaats van hem het gebruikelijke applaus te schenken. Politiek moet buiten de sport gehouden worden. De sport is in deze maatschappij een der weinige terreinen, waar rangen en standen wegvallen, waar geloof en politieke overtuiging buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het publiek dient dit te beseffen.
Het heeft ons bij dit alles getroffen, hoe zeer de joden bij dit geval betrokken zijn. De bekende facies zaten ook in het Olympisch Stadion weer op de beste plaatsen. Het schijnt dat deze nomadenharten maar niet beseffen kunnen waar eigenlijk hun plaats is, maar zeker niet op onze sporttribunes, dat is duidelijk.’

Cor Wals kreeg de handen van het publiek niet op elkaar, die dag. In één klap was zijn populariteit verdwenen. Hij zou er veel later één keer in het openbaar op terugkomen, in een interview in Vrij Nederland van mei 1979 met Frits Barend en Henk van Dorp. ‘Toen ik mijn jas uitdeed en dat shirt zichtbaar werd, is er vreselijk gefloten. Belachelijk als ik er nu aan terugdenk, maar ik heb expres de ereronde gereden. Na dat kampioenschap ben ik meteen gestopt met wielrennen en dat betekende iets voor me, ongelooflijk. Als het weleens niet goed ging schuurde ik expres mijn enkels kapot langs de staven waaraan de pedalen vastzitten. Dan kwam er bloed op mijn sokken. Dat deed vreselijke pijn, daardoor werd ik ongelooflijk kwaad op mijn tegenstander.’
Wals zegde het fietsen vaarwel, hij begreep dat hij niet meer aan de bak zou komen tijdens de oorlog. In een ondergronds blad heette hij voortaan Walss. Drie maanden na het kampioenschap begon hij aan een SS-opleiding in Klagenfurt. Via Le Lude in Frankrijk belandde hij in februari 1943 aan het Oostfront, waar hij vocht tot eind november van dat jaar, Feldpostnummer 28688B.
Over de verschrikkingen van het front heeft Wals nooit veel losgelaten. Barend en Van Dorp vroegen hem hoe het was, vechten in Rusland. ‘Niet leuk. Ik wil er niet te veel over zeggen. Ik was Rottenführer, een soort sergeant. Je raakte wel eens verzeild in een situatie van man tegen man. Dan was het: hij of ik.’
Op 21 december 1943 publiceert De Telegraaf een zonderling bericht onder de kop Cor Wals aan Oostfront gesneuveld. ‘De Nederlandsche wielrenner Cor Wals is naar de Deutsche Zeitung in den Niederlanden bericht aan het Oostfront in den strijd tegen het bolsjewisme gesneuveld.’ In de jaren zeventig zal Wals daarover zeggen: ‘Ik kreeg even de indruk dat ze me dood wilden hebben naar aanleiding van die rare berichten.’
In november 1943 komt Wals van het Oostfront naar huis, naar Tilburg. In 1933 is hij daar getrouwd met Antoinetta Josina Anna van Geloven. De familie Van Geloven stond niet al te best te boek, die dagen. Haar broer Piet was aannemer voor de Duitsers. Hij bouwde mee aan Kamp Vught en de Atlantikwall, onder meer. In Polen leidde de firma Van Geloven werkkampen voor de Duitsers. In twee van die kampen, in Sophienwalde en Bruce, werkte Wals als Arbeitseinsatzleiter. Na enige omzwervingen geeft hij zichzelf uiteindelijk in juni 1945 aan als ex-SS’er, bij het militaire kamp in Vught.
Een proces volgt, twee jaar later. Wals wordt veroordeeld wegens het ‘als Nederlander vrijelijk in krijgsdienst treden bij een buitenlandse mogendheid, wetende dat deze met Nederland in oorlog is.’ Het Bijzonder Gerechtshof in Den Bosch vindt dat hij ‘had moeten begrijpen dat een openlijk partij kiezen voor de Duitschers door Cor Wals, een in de wielersport zeer bekend figuur, op tal van in die sport geïnteresseerden een funeste invloed zou hebben.’ Vandaar de zware straf van vijftien jaar. Wals brengt het grootste deel van zijn gevangenschap door als arbeider in de mijn van Rijkswerkinrichting Julia in Eygelshoven, Limburg. In 1952 komt hij vervroegd vrij.
Blijft de vraag hoe een succesvol sportman als Wals erbij komt zich met politiek in te laten. Hij was gegrepen door het anti-communisme, het rode gevaar lag op de loer. Maar het nazisme ook. Wals’eigen verklaring in Vrij Nederland was eenvoudig. ‘Kijk, jij bent gek op vissen. Jij komt bij mij, terwijl je weet dat ik je graag mag en je vraagt: ,,Cor wil je lid worden van onze club.’’ Dan zeg ik onmiddellijk ja. Ik was en ben nog altijd iemand van bam erop. Ik heb me voor dat karretje laten spannen. Zal ik jullie iets vertellen? Als ik niet bij de SS had gezeten, had ik bij het verzet gezeten, want zo was mijn karakter.’
Een aanvullende verklaring ligt opgeslagen in het Nationaal Archief in Den Haag. Na de veroordeling van Wals tot vijftien jaar zijn mensen die hem kennen geschokt door de strafmaat. Zo’n slechterik kan Wals toch niet zijn, dat hij zo zwaar moet boeten. Enkele bekenden schrijven de autoriteiten om het voor de oud-renner op te nemen. Joh. J. Bustraan, motorgangmaker te Amsterdam is een van hen. ‘Ik moet zeggen dat Wals geen verrader was, want dan had hij mij en eenige andere sportvrienden meerdere malen kunnen aanbrengen, want wij konden hem vaak ongezouten onze meening zeggen over het regime waar hij zogezegd voor was. Mijn gedachte is echter dat hij niet besefte wat hij deed, maar dat zijn karakter hem verleidde om in het gewone leven dingen te doen die anderen niet deden, zoals hij ook in de sport altijd iets bijzonders deed.’
Wals de losbol, die in zijn jonge jaren eerst impulsief iets uitvoerde en daarna eventueel nog wel eens nadacht. Dat beeld rijst ook op uit het pleidooi dat zijn advocaat M. Nijst hield tijdens zijn proces. ‘Wals was wat men noemt een enthousiasteling. Dit is hem in zijn wielersport te pas gekomen. Het gaf hem de noodige stamina om bij een wielerwedstrijd het uiterste te geven. Dezelfde eigenschap leidde ertoe dat Wals gemakkelijk vlam vatte als men hem zogenaamd grootse idealen voorhield als een kruistocht tegen het bolsjewisme.’
Met de idealen van de nazi’s kwam Wals in aanraking bij zijn schoonfamilie, bouwers voor Duitschland. In de sportwereld vond hij niet veel tegenstand, zo was de sport niet in die jaren. Tijdens de oorlog gingen de wielerwedstrijden op de baan overal gewoon door. Renners reden en vroegen zich niet af of ze daar goed aan deden. De oud-wereldkampioen op de sprint, Arie van Vliet, verwoordde het in Vrij Nederland bondig: ‘We waren echte broodrijders. Het verstand van nu is niet te vergelijken met het verstand van 1942. De sfeer in die Duitse hallen waar wij reden was trouwens geweldig.’
In die omstandigheden en met dat karakter, zette Cor Wals de stappen die hij zette. Niet vrij van naïviteit, zoals blijkt uit de brieven die hij van het Oostfront aan zijn vrouw schrijft. Is hij daar aan het vechten tegen de communisten, uit idealisme, blijken z’n collega-militairen het zo nauw niet te nemen met de grondslag voor hun gevecht. ‘Ik ben als idealist naar de Waffen SS gekomen en blijf mijn ideaal dienen, maar bij deze jongens die ik hier heb leren kennen, is dat idealisme ver zoek.’
Na het uitzitten van zijn straf begint hij een modezaak in Eindhoven, die zaak waar Jan van Hout junior en zijn moeder op een dag nette kleren komen kopen. Op die eerste ontmoeting volgt een tweede, een derde, enzovoort. Mevrouw Van Hout-Louwers, de weduwe van de coureur die overleed in Neuengamme gaat in Lommel (België) samenwonen met de oud-renner die een SS-verleden torst.
‘Voor sommige mensen was dat totaal onbegrijpelijk’, zegt Jan van Hout junior. ‘Het is mijn moeder kwalijk genomen, we zijn er vrienden door kwijtgeraakt.’ Van Hout zelf kan het goed vinden met Wals. ‘Cor en ik zijn de beste vrienden geworden. Als er eens iets was tussen hem en mijn moeder, was ik vredesstichter.’ Van Hout was destijds directeur van Tiger Plastics in Geldrop, Wals ging werken bij Tiger Plastics in België als vertegenwoordiger voor België. ‘Ik heb Cor leren kennen als een aardige, eerlijke, principiële man. Een man een man, een woord, een woord. Als hij ergens mee bezig was, zette hij zich er volledig voor in. Hij heeft voor het bedrijf heel België veroverd. In België had hij minder last van zijn verleden, daar kenden ze hem niet zo goed. Van de vijf vertegenwoordigers die we uiteindelijk in België hadden, haalde Cor de hoogste omzet.’
In januari 1992 beleeft Wals nog een mooi moment. De Zesdaagse van Antwerpen nodigt hem, als winnaar van de eerste editie met Jan Pijnenburg, uit voor het lossen van het startschot. Op 5 april 1994 overlijdt hij. Jan van Hout junior bewaart de beste herinneringen en velt geen oordeel. ‘In oorlogstijd, wie is er dan goed?’vraagt hij zich retorisch af, in 2008.

Uit Achilles 3, boekzine over sportgeschiedenis