Flandria, Flandriens mythes, emoties
 
Het waren eenvoudige zinnen die Freddy Maertens begin dit jaar sprak, op een podium in de sporthal in Zedelgem, West-Vlaanderen. ,,Proficiat met zo’n sterk karakter. Ik zou het niet aangekund hebben.’’
Freddy Maertens, tweevoudig wereldkampioen, klassiekers gewonnen, etappezeges bij de vleet, een wielerpalmares om stil van te worden. Deze Freddy Maertens dichtte zichzelf minder karakter toe dan Anneke, de vrouw tot wie hij zijn woorden richtte bij de presentatie van het boek ‘Flandria, de 20 wondere jaren van een wielerploeg’. Anneke is de weduwe van Jean-Pierre Monseré, de wereldkampioen van 1970 die in 1971 verongelukte.
Anneke is ook een nicht van Carien, de vrouw van Maertens. Freddy gaf destijds Giovanni, het zoontje van Monserè, een regenboogtruitje cadeau. Precies in dat truitje overkwam Giovanni een dodelijk ongeluk in 1976, ook met de fiets, net als zijn vader. Maertens ging de tragische gebeurtenissen niet uit de weg. ,,Het kunnen niet allemaal hoogtepunten zijn in het leven’’, zei de kampioen die het weten kan. Zelf bleef hij berooid achter na zijn duizelingwekkende carrière. Doeltreffend en kort deed Maertens zijn woordje. ,,Proficiat Anneke met uw toffe nieuwe man, Marcel, en een nieuwe zoon, Stijn.’’
Het optreden van Maertens was een hoogtepunt op een bijzondere bijeenkomst. Dertienhonderd mensen hadden zich in de hal in Zedelgem verzameld om de boekpresentatie bij te wonen en waar mogelijk een ongedwongen woordje te wisselen met de aanwezige helden uit de vroegere Flandria-ploeg. Dertienhonderd.
Veel helden van vroeger hadden zin gehad om zich deze dag nog eens te wentelen in hun koersverleden. Michel Pollentier moest eigenlijk snel vertrekken naar een doop maar kon niet wegkomen. Walter Godefroot zat sereen op een stoeltje op de eerste rij. Eric Leman vertelde over zijn drie overwinningen in de Ronde van Vlaanderen. Petrus Oellibrandt deed het relaas van zijn Belgische titel in het eerste jaar van de professionele Flandria-ploeg, 1959. ,,Ik kwam net uit de Ronde van Zwitserland en was sterk. Ik heb er niet voor moeten betalen.’’
Goed dat Marc Van Hamme de moeite heeft gedaan om een rijk boek te maken over Flandria, met schitterende foto’s en verhalen, bijna vierhonderd bladzijden dik. De presentatie van dat boek kon mooi uitmonden in een grootschalige reünie, een relaxte ontmoeting tussen renners en kenners. Het familiegevoel van Flandria werd gevangen in de woorden van Walter Godefroot, toen hij sponsor Pol Claeys toesprak. ,,Pol, ge wilde een vriend zijn, maar ge moest een baas zijn. Meneer Pol, dankuwel.’’ Meneer Pol zelf kwam er niet goed uit toen hij desgevraagd zijn mooiste herinneringen wilde oplepelen. ,,Alles was een mooiste herinnering.’’ Hier werd de nostalgie gevierd.
Twee dagen eerder, in het Centrum Ronde van Vlaanderen in Oudenaarde, gebeurde zowat het omgekeerde. Daar werd de nostalgie van glans ontdaan door Herman Chevrolet, schrijver van het boek ‘De Flandriens, opkomst en ondergang van een wielersoort.’ Chevrolet, een Vlaming uit Amsterdam, doet 274 bladzijden lang de afbreuk aan de mythe van de Flandrien. De Flandriens, de mannen die met kapotgevroren vingerkootjes tochten maakten door modderbeken en over onbegaanbare wegen, hebben ze eigenlijk ooit bestaan? Chevrolet toont aan van niet. Ze zijn verzonnen door een man wiens sterkste leugen al in zijn naam zit gebakken. Karel Steyaert heette deze man oorspronkelijk, stichter van de Ronde van Vlaanderen en beroemd geworden onder zijn pseudoniem Karel van Wijnendaele. Wijnendaele is de naam van een kasteel bij Torhout. Tien kilometer er vandaan werd Steyaert geboren in 1882. Later zou hij beweren dat hij in het kasteel ter wereld kwam, en die nieuwe achternaam verzinnen.
Van Wijnendaele was een journalist die wilde doen aan volksverheffing en kranten wilde verkopen. In die kranten moesten dan mooie verhalen staan, bij voorbeeld over de koene daden van Vlaamse coureurs in goede koersen. Waar nog geen goede koersen bestonden, schiep Van Wijnendaele ze zelf. Zo kwam de Ronde van Vlaanderen op de kalender, voor het eerst in 1913.
Van Wijnendaele had een dikke vinger in de pap van het Vlaamse fietsen. Hij was eigenaar van de baan van Torhout, vroeg entree aan mensen die daar Cyriel Van Houwaert wilden zien oefenen, en verstrengelde wel meer belangen ten eigen bate. Halverwege het werken aan zijn boek zonk Chevrolet de moed een beetje in de schoenen. ,,Ik vind ze niet sympathiek meer, Van Wijnendaele en zijn Flandriens.’’
Zo was de auteur ook al van een koude kermis thuisgekomen toen hij in 2005 de Muur van Geraardsbergen bezocht. ,,Het was een ontluisterende ervaring. En wat verderop ligt de Bosberg, een belachelijke bult’’, vertelde Chevrolet zijn gehoor in Oudenaarde.
Zo bezien moet Chevrolet wel haast geïnfecteerd zijn met het Calvinisme dat hem omgeeft sinds hij in Nederland woont. Niks romantiek en mythen. In de laatste alinea’s van zijn boek rekent hij af met alles: ,,Al met al moeten we concluderen dat de Flandriens het product zijn van journalistieke verzinsels, misplaatst nationalisme en valse romantiek. Ja, het verstand verdwijnt wanneer men over hen schrijft.’’
Het verstand verdwijnt, maar daar is koers juist voor uitgevonden, ooit. Om het verstand naar de achtergrond te schuiven en emotie de overhand te laten krijgen, op zondagmiddagen in april of op warme dagen in de zomervakantie. Verstand, dat hebben we na de koers wel weer, nu eerst roepen naar de renners. Chevrolet weet het. Sterker nog, hij roept zelf ook, want hier en daar een mythe omver kegelen is niet hetzelfde als geen gevoel hebben voor de koers. Met dat gevoel hield Chevrolet een pleidooi voor een nieuwe finishplaats voor de Ronde van Vlaanderen. Die koude, tochtige plek in Meerbeke, ,,dat kan dus niet. Waar dan wel? Het is eenvoudig. Hier natuurlijk, te Oudenaarde. Een stad met een rijk verleden, een geschiedenis die teruggrijpt naar het glorietijdperk van de Vlaanders. En als we dan toch vlak bij de finish een zware helling moeten hebben, nu die ligt er: de Koppenberg." Roger Decock, die de Ronde won in 1952, hoorde Chevrolet minzaam aan. Decock, de laatst levende Flandrien wordt hij wel genoemd, maar dat is nu dus betwistbaar. Wat wel een vaststaand feit is: Decock reed voor de Flandria-ploeg, in 1959 en 1961. En Briek Schotte was daar renner en ploegleider. In Zedelgem werden nog filmbeelden vertoond van Roger en Briek. En van Jean-Pierre Monseré die in Leicester de regenboog veroverde. Opnieuw werd er voor Jempi klaterend geklapt.