‘Fiets’, een werktitel die bleef staan

Peter Winnen praat en draait een shaggie. En nog een. Hij is deze middag in het repetitielokaal van theatergroep Drieons in Tilburg. Er wordt daar druk geoefend op het stuk ‘Fiets’. Tekst van dat stuk: Peter Winnen.

Hoe wordt een oud-wielrenner tekstschrijver van een theaterstuk? Als je eenmaal Peter Winnen bent, gaat dat vanzelf. Twee keer Alpe d’Huez gewonnen, een andere Touretappe naar Morzine, Nederlands kampioen; voldoende naam gemaakt als coureur. Een boek geschreven over de belevenissen en beleving van een renner, columns in NRC Handelsblad op je palmares, een tijd de kunstacademie bezocht; meer naam als kunstzinnig mens is ook niet nodig. Dus toen Jacq Palinckx van Drieons nadacht over een schrijver voor zijn idee, dacht hij meteen aan Winnen.

Palinckx is een wielertoerist met duizenden klimkilometers in de benen. Hij wilde iets over wielrennen maken, want wielrennen, dat is het echte leven in het kort. Je hebt een start, een finish en onderweg mooie en moeilijke momenten. De moeilijkste momenten zijn vaak bergop. Geen wonder dat ‘Fiets’ gaat over een moeizame beklimming. En als Peter Winnen de tekst schrijft is het ook geen wonder dat die beklimming Alpe d’Huez betreft.

Bij het stuk ‘Fiets’is van alles te horen en te zien. Twee acteurs, een danser en een danseres doen een grote koers na. Ze spelen rollen als televisiecommentator, blinde verzorger, huiskamerpubliek, ploegleider, supporter langs de weg. De lijdensweg van een renner in een gele trui staat centraal. Op een groot scherm worden beelden geprojecteerd van die gele trui in verschillende stadia van aftakeling. Vier muzikanten spelen op een hoorn, een altviool, een cello en een contrabas. Ze hebben er met zijn allen een ‘multimediaspektakel’ van gemaakt, maar eerst gingen ze samen fietsen in Limburg. Over de Loorberg, de klim bij Camerig, de Gulpenerberg en de Dode Man. Op de Dode Man liet Winnen even zien dat hij het nog kan, fietsen. Een paar trappen en weg was hij.

Zo deed hij het in 1981 ook, toen hij in de kopgroep zat op Alpe d’Huez. Een paar trappen en Joop en Lucien van Impe en Robert Alban en Bernard Hinault waren gelost. Ze kwamen terug, maar dat maakte niet uit. Nog een keer een paar trappen, en Winnen was er opnieuw vandoor. De ontsnapping bleek te dragen tot aan de meet. In die laatste paar kilometers dat Winnen daar alleen voorop reed gebeurde er van alles. ,,Hoe moet ik het zeggen, ik heb het al heel mooi opgeschreven’’, zegt Winnen daar nu over. Er was in ieder geval iets bijzonders aan de hand. ,,Je bent helemaal gefixeerd op de koers, maar tegelijkertijd kom je helemaal open te staan voor de dingen om je heen. Je bent heel lucide. Ik zag allemaal James Ensor-achtige gezichten van de fans. Die zijn als geëtst in mijn geheugen blijven zitten.’’

James Ensor was een Vlaamse schilder die heel goed een verwrongen gelaat op het doek kon krijgen. De vergelijking tussen Ensor en de fans op de Alp is niet zo vlijend. In zijn boek Van Santander naar Santander beschreef Winnen de supporters als ‘idioten die in mijn oren begonnen te brullen.’

Winnen wil maar zeggen, de gekte slaat toe in zo’n klim, door al die opgewonden mensen. ,,Het gekke is dat je die idioten ook nodig hebt om boven jezelf uit te stijgen. Het evenement Tour de France tilt je op en laat je dingen doen waarvan je niet wist dat je ze kon. Ik ben die dag, bij mijn eerste overwinning op Alpe d’Huez, dieper gegaan dan ooit. Ik ging echt over het randje.’’

Echt over het randje, dat kwam ook doordat Winnen nog niks wist. ,,Je bent zo groen als gras. Met jeugdige overmoed ben ik weggesprongen uit de kopgroep. Later heb ik onbewust een begrenzer gekregen die ervoor zorgde dat ik nooit meer zo diep durfde te gaan als die dag’’, zegt hij nu. Hij was ook bezig met zijn grote levensdoel, meedoen aan de Tour de France, en dan ook nog een etappe winnen. Dan verliest een mens zijn grenzen uit het oog. Hoewel, levensdoel. ,,Wielrennen gaat om niks. Als eerste aankomen in een wedstrijd is een futiliteit, het gegeven is absurd. Maar als je sport wilt bedrijven, kan dat alleen maar met totale overgave.’’

Die overgave is een beetje zoek bij het wielrennen vandaag de dag, signaleert Winnen. Bernard Hinault, Eddy Merckx, dát waren echte gepassioneerde wielrenners. Ze vlogen erin. ,,Merckx had geen zin in rekenen.’’ Merckx en Hinault waren van een heel ander kaliber dan Winnen, zegt Winnen zelf. Heel anders ook dan Lance Armstrong. ,,Armstrong is een Amerikaans rekenwonder, een stiekemerd. Als karakter in het theater dat wielrennen is, kun je hem missen als kiespijn.’’ De laatste echte wielrenner, dat is Marco Pantani, vindt Winnen. ,,Hij had passie zoals een sportman die moet hebben, maar hij botste met de realiteit.’’

Pantani komt ook voor in ‘Fiets.’ Op een of andere manier heeft Winnen hem laten reïncarneren in een koe. Dat schijnt van doen te hebben met het gegeven dat de vroegere vriendin van Pantani, Christine Jonsson, vaak koeien schilderde. ,,De koe speelt sowieso een grote rol in het stuk. Ik weet niet hoe dat kwam’’, zegt Winnen lachend.

Passie, grenzen verleggen, de gele trui uit het stuk ‘Fiets’ krijgt er ook mee te maken. Hij gaat tamelijk ver over zijn grens. De gele trui van ‘Fiets’ legt het loodje. Dat is in het echt ook wel eens gebeurd met wielrenners. ,,Op die momenten doet het echte leven zijn intrede in het theater van het wielrennen, en is wielrennen geen metafoor meer van het leven. De echte dood kun je geen metafoor meer noemen.’’

De echte valpartij ook niet, die doet zeer en jaagt angst aan. Winnen weet nog goed wat er gebeurde toen zijn Raleigh-ploeggenoot Johan van der Velde viel, in de afdaling van de Col de la Madeleine, tijdens de Tour van 1983. ,,We zouden een soort coup uitvoeren. Johan reed asociaal hard naar beneden. Ineens zag ik hem niet meer voor me. De schrik sloeg me in mijn poten.’’

Die schrik zit er in bij veel renners, al praten ze er zelden over. ,,Ik droomde vaak van valpartijen, en ik heb een keer bij iemand op de kamer geslapen die lag te gillen in zijn dromen.’’

Daar zit allemaal weinig metafoor bij, dat gebeurde allemaal gewoon echt, gewoon op de weg of in een reële droom. Zoals de vuilniszakken vol post ook echt waren die Winnen kreeg na zijn eerste zege op Alpe d’Huez. ,,Toen is mij gebleken dat sport als schouwspel niet alleen amusement is. Mensen identificeren zich met renners. Ik kreeg brieven waarin mensen me vroegen hun existentiële problemen op te lossen. Dat ging heel ver.’’

In zijn eigen schrijven gaat Winnen zelf ook ver, maar dan anders. Elk woord moet goed staan, eerder is hij niet tevreden als het om een boek of een column gaat. Toen hem werd gevraagd te beginnen aan wat uiteindelijk Van Santander naar Santander zou worden, heeft hij lang geaarzeld. Hij moest zoeken naar een vorm, en wilde het hele verhaal vertellen. ,,Je bent een boerenlul als je niks zegt over de medische kant van het verhaal, maar daar wordt zo hysterisch over gedaan, als je niet uitkijkt wordt het meteen een dopingboek genoemd. Vandaar die aarzeling.’’

De aarzeling bleef uit bij het schrijven van de tekst voor ‘Fiets.’ Dat ging een stuk vlotter. Neem nou alleen al de titel, snel gevonden. ,,Fiets was de werktitel. Hij is blijven staan.’’

Uit Wielerrevue december 2005