Er is nog wel wat meer dan samba

Het is een beetje een moeizaam begrip; Braziliaanse muziek. Net zoiets als Europese muziek, daar kun je ook geen kant mee op, of alle kanten tegelijk. Er komt in Brazilië wel wat meer tot wasdom dan alleen maar samba en bossa nova. Dominique Elshout reisde door het land en maakte er wat mee. Op de tonen van verschillende soorten muziek.

Ze heette Sueli en ze kon dansen als geen ander in Olinda, het stadje in het Noordoosten van Brazilië dat ooit werd geregeerd door ’onze’ Johan Maurits van Nassau. Het was carnaval. Niet het carnaval van Rio, met zijn denderende sambadreun die 24 uur per dag aanhoudt in het stadion dat daar speciaal voor is gemaakt. Nee het meer volkse, minder op toeristen gerichte carnaval van het noordoosten, doet het zonder die samba. Hier is frevo de muziek. Frevo klinkt wat als de carnavalsorkesten die door de straten van Maastricht en Bergen op Zoom gaan. Opgewekt, aanstekelijk, dansbaar, met veel koper, en voorop loopt een vrouw met een paraplu te zwaaien, zoals bij straatjazzfestivals van New Orleans tot Breda. Een vrouw zonder veren aan haar bips of op haar hoofd nog wel.

Sueli en ik dansten er achteraan, soms afgekoeld door aardige mensen die met tuinslangen op de menigte mikten. Dat helpt goed tegen het flauwvallen van de hitte, maar kon niet voorkomen dat Sueli en ik toch nog ter aarde stortten. Het was tijdens een lambada. Of eigenlijk dé lambada; het liedje met deze titel dat begin jaren negentig in Europa populair werd in Europa en Brazilië zelf. ,,Chorando se foi, quem um dia sò me fez chorar…’’ De lambada is ook een innige, lenige dans, Sueli en ik waagden ons eraan. En vielen. Zoals gezegd; de Braziliaanse kon het wél goed.

Frevo en lambada zijn een paar stijlen uit het muzikaal rijke noordoosten van Brazilië. Hier komt ook de forró vandaan; mede bekend gemaakt door de verzamel cd ’Forró’ waar ex-Talking Head David Byrne zijn inzet en naam aan verbond. Forró komt voort uit de gortdroge binnenlanden van het noordoosten. Een trekzak, zware trom en triangel, meer is er niet voor nodig. De grootmeester van het genre is Luiz Gonzaga, die ook het onofficiële volkslied van het noordoosten schreef: Asa Branca; Witte Vleugel. Daarin vertelt Gonzaga het verhaal van de arme inlander die de droogte ontvlucht en een leven probeert te vinden in de grote stad. De inlander wil maar één ding: Weg uit de stad, terug naar huis, maar pas als het daar eindelijk weer eens heeft geregend, ,,áls de akkers het groen uit jouw ogen weerspiegelen.’’

Gonzaga, altijd getooid met een hoed van de bendes die het noordoosten vroeger onveilig maakten, was een muzikaal genie. Hij vond een aan forró gelieerde stijl uit; de baião. Gonzaga was ook het idool van Pedro. Pedro verhuisde tien jaar geleden van Salvador naar Rio, per bus. In het achterland van Salvador, de deelstaat Bahia, had Pedro suikerriet gekapt, maar dat leverde niks meer op. We brachten samen de 24 uur in de bus door, en Pedro liet me zijn tweede favoriete muzieksoort horen. Sertanejo. Jee, wat een gekweel. Sertanejo kan doorgaan voor het country van Brazilië, maar dan country in de slijmerige variant. Louter duo’s zingen sertanejo, er zijn radiostations die niks anders uitzenden en honderdduizenden luisteraars trekken. (In Brazilië wonen 160 miljoen mensen). Het gaat in de sertanejo om liefde en leed, vaak in combinatie. Pedro kwijnde er bij weg, op zijn grote reis naar de grote stad.

In Salvador, voor de busreis naar Rio, had ik kennisgemaakt met Olodum, op het centrale pleintje in het bovenste deel van de stad, het Largo do Pelourinho. Het was 1990 en het was me heel snel duidelijk waarom alle reisgidsen in die dagen de Pelourinho afraadden. Een onheilspellend sfeertje werd versterkt door de komst van de pakweg honderd trommelaars van Olodum. Deze samba-reggae-percussiegroep kwam vanuit zijstraatjes het plein op, alsof er een onweer kwam aangerold. Gerold werd ik zelf ook. Tegenwoordig is het stadsdeel opgeknapt, meer op toeristen ingesteld, en wat dat betreft gerieflijker. En Olodum treedt er nog steeds wekelijks op. De groep is voorloper van een aantal andere grote Salvadoraanse muziekscholen, die met honderden tegelijk een zware roffel over de stad leggen, waar zangers en zangeressen op langzaam rijdende vrachtwagens - trios eléctricos - maatschappij-kritische teksten doorheen zingen. De samba reggae is bij uitstek voertuig van het zwarte zelfbewustzijn dat in de jaren tachtig Brazilië overspoelde, vanuit Salvador. Salvador geldt als Afrika in Brazilië, en het is niet vreemd dat juist hier het Westafrikaanse yoruba-geloof vorm krijgt in bijeenkomsten onder leiding van een zwarte priester of priesteres, waarbij trommels de trance-dans begeleiden. Candomblé heet de Salvadoraanse variant van deze religie, en de bijpassende percussie ook.

Ook uit Salvador: Daniela Mercury, misschien wel de grootste Brazilliaanse artieste van het moment. Vorige zomer stond ze op het Sfinks-festival in Boechout, de dag erna was ze op het zomercarnaval in Rotterdam. Mercury geldt als vooraanstaand vertolkster van afoxé-muziek; vrolijke popsongs met de percussiedreun van de samba-reggae als onderliggend motief. Tijdens de eeuwwisseling trad ze in haar eigen stad op voor een paar miljoen mensen. En begin 2000 zong ze in het nieuwe Metropolitan-theater, een stuk buiten Rio, met Gilberto Gil. Gil is een van de beroemdste vertolkers van wat MPB is gaan heten; Musica Popular Brasileiro. Ook weer zo’n term waar je geen kant mee opkunt, maar waar wat rustiger, bedachtzamer luisterliedjes onder zouden kunnen vallen, al vier decennia lang gezongen door beroemdheden van de jaren zestig, zoals Caetano Veloso, zijn zus Maria Bethania, of Gal Costa, allemaal uit Salvador.

Zo’n optreden van Daniela Mercury en Gilberto Gil samen is niet vreemd. Braziliaanse muzikanten zij niet eenkennig. Er zijn maar weinig Braziliaanse cd’s zonder een gastoptreden. En op de veel cd’s komen ook verschillende muziekstijlen aan bod. Zo gemakkelijk als Brazilianen zijn in de omgang, zo rekkelijk gaan ze ook om met hun muzikaal erfgoed. Zo liet thrash-metalband Sepultura indianenklanken toe tot hun cd Roots, als eerbetoon aan de eerste bewoners van Brazilië. Sepultura is de beroemdste Braziliaanse band in het segment keihard en ruig met fanatieke fans op heel de wereld. Net iets daaronder, in de sector rock, scoren Braziliaanse bands nauwelijks over de grenzen. Bands als Legiao Urbana, os Titãs, Os Paralamas do Successo dringen nauwelijks door tot niet-Braziliaans publiek. Rock in de tropen, dat blijft toch een beetje een moeizaam iets, al komen er steeds meer Braziliaanse moderne muzikanten en dj’s die zich wagen aan drumm ’n bass, hiphop en andere eigentijdse energieke muziek. Ze maken hun opmars in de Braziliaanse scene, zonder daarmee oudgedienden voor de voeten te lopen. Dat wil zeggen: oudgedienden in de Braziliaanse muziek laten zich niet voor de voeten lopen. Ze spelen vrijwel zonder uitzondering allemaal door tot het eind, waarmee het muzikaal landschap van het grootste land van Zuid-Amerika alleen maar mooier wordt.

En natuurlijk, samba en bossa nova bestaan ook. Maar dat wist u al.

Uit New Folk Sounds 2001